Meldcode huiselijk geweld

Verantwoordelijke voor uitvoering van de meldcode: M.J.M.J. Vullings – Teunissen.

Indien er vermoedens zijn van huiselijk geweld en/of kindermishandeling zal de betreffende therapeut de volgende stappen doorlopen.

Stap 1: In kaart brengen van signalen
Als de therapeut signalen opvangt van een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling bevestigingen of ontkrachten zullen deze signalen in kaart worden gebracht. De therapeut legt deze signalen vast, evenals (de uitkomsten van) de gesprekken die hij over de signalen voert, de stappen die hij zet en de besluiten die hij neemt. Ook de gegevens die de signalen weerspreken worden vastgelegd. Hierin wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen feiten en vermoedens. De therapeut streeft naar een zo compleet mogelijke schets van de situatie. Deze vastlegging zal als aparte notitie toegevoegd worden aan de cliënten administratie van de betreffende cliënt.

 

Stap 2: Overleggen met een collega en eventueel raadplegen van Veilig Thuis (voorheen het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG)).

De therapeut bespreekt de situatie met een collega therapeut. Dit kan bijvoorbeeld:

  • tijdens een werkoverleg met een therapeut die direct werkzaam is in de praktijk;
  • tijdens een intervisiebijeenkomst met collega therapeuten;
  • met een collega uit de eigen intervisiegroep (buiten een intervisiebijeenkomst om);

Daarnaast zal de therapeut eventueel, al dan niet anoniem, contact op te nemen met Veilig thuis (voor meer informatie kijk op http://www.vooreenveiligthuis.nl). De contactgegevens van het regionale Veilig Thuis zijn:

Veilig Thuis Noord- en Midden Limburg
Prinsenstraat 4
5913 ST Venlo
Telefoon: 0800-2000
Voor professionals: 088-0072975

 

 

Stap 3: Gesprek met de cliënt
Na het collegiaal overleg en eventueel een adviesgesprek met Veilig Thuis, volgt een gesprek met de cliënt (of zijn ouders/verzorgers). Omdat openheid een belangrijke grondhouding is in de verschillende vormen van dienstverlening aan de cliënt, wordt in het stappenplan zo snel mogelijk contact gezocht met de cliënt (of met zijn ouders) om de signalen te bespreken. Soms zal het vermoeden door het gesprek worden weggenomen, dan zijn de volgende stappen van het stappenplan niet nodig. Worden de zorgen over de signalen door het gesprek niet weggenomen, dan worden ook de volgende stappen gezet.

Heeft de therapeut behoefte aan ondersteuning bij deze stap, dan kan hij ook daarover advies vragen aan een collega therapeut binnen de praktijk en/of aan Veilig Thuis.

In het gesprek met de cliënt gaat het er om dat de therapeut:

  1. het doel van het gesprek uitlegt;
    2. de signalen, dit wil zeggen de feiten die hij heeft vastgesteld en de waarnemingen die hij heeft gedaan, bespreekt;
    3. de cliënt uitnodigt om daarop te reageren;
    4. en pas na deze reactie zonodig komt tot een interpretatie van wat hij heeft gezien en gehoord en wat hem in reactie daarop verteld is.

Het kan van belang zijn om een kind even alleen te spreken, zonder dat zijn ouders daarbij aanwezig zijn zodat het kind zich vrij kan uiten. Normaal gesproken zal er, als het om een minder- jarige cliënt gaat, ook een gesprek over de signalen worden gevoerd met de ouder(s). Dit is niet alleen van belang als de ouders mogelijkerwijs betrokken zijn bij het huiselijk geweld of de mishandeling, maar ook als dit niet aan de orde is. Want de ouders behoren, zeker als zij het gezag uitoefenen, als regel te worden geïnformeerd over wat er bij hun kind speelt.

Geen gesprek met de cliënt
In bepaalde gevallen kan er worden afgezien van een gesprek met de cliënt. Het gaat om situaties waarin door het voeren van het gesprek de veiligheid van een van de betrokkenen in het geding zou kunnen komen. Zo is het denkbaar dat een therapeut besluit om zijn vermoeden van seksueel misbruik of eergerelateerd geweld nog niet met de dader te bespreken omdat hij het risico aanwezig acht dat de dader zich, na dit gesprek, op het slachtoffer af zal reageren. Ook kan worden afgezien van een gesprek als er goede redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daardoor de contacten met de beroeps- kracht zal verbreken waardoor de cliënt uit het zicht raakt. Ook van het contact met de cliënt wordt verslag gelegd.

 

Stap 4: Wegen van het geweld of de kindermishandeling
Vanzelfsprekend kan ook bij deze stap advies worden ingewonnen bij een collega (zie stap 2), deskundigen of Veilig Thuis.

 

Stap 5: Beslissen om hulp te organiseren of te melden
Na de weging van stap 4 komt de therapeut, zo nodig ondersteund door deskundigen, tot een besluit: zelf hulp organiseren of een melding doen. Waar het bij deze afweging om gaat is dat de therapeut beoordeelt of hij zelf, gelet op zijn competenties, zijn verantwoordelijkheden en zijn professionele grenzen, in voldoende mate effectieve hulp kan bieden of kan organiseren. In alle gevallen waarin hij meent dat dit niet of maar gedeeltelijk het geval is, doet hij een melding.

 

Hulp organiseren en effecten volgen
Meent de therapeut dat hij met zijn organisatie of praktijk de cliënt voldoende kan beschermen tegen het risico op huiselijk geweld of op kindermishandeling, dan biedt of organiseert hij de hulp die daarvoor nodig is. Hij volgt de effecten van deze hulp en doet alsnog een melding als het geweld niet blijkt te stoppen of opnieuw oplaait.

 

Melden
Meent de therapeut dat hij met zijn praktijk niet in staat is om de cliënt voldoende te beschermen tegen het risico op huiselijk geweld of kindermishandeling, dan doet hij een melding zodat de signalen nader kunnen worden onderzocht en acties in gang kunnen worden gezet die de cliënt en zijn gezinsleden voldoende beschermen.

 

Sluit in de melding aan bij de feiten
Bij een melding dient de melder zoveel mogelijk zijn signalen te melden, dit wil zeggen de feiten en gebeurtenissen die zijn waargenomen. Meldt de melder ook feiten en gebeurtenissen die anderen hebben gezien of gehoord, dan moet hij deze ‘andere bron’ duidelijk in de melding noemen.

 

Inspanningen na de melding
Een melding is geen eindpunt. Als een therapeut een melding doet, geeft het stappenplan daarom aan dat de therapeut in zijn contact met Veilig Thuis ook bespreekt wat hij zelf, na zijn melding, binnen de grenzen van zijn gebruikelijke taakuitoefening kan doen om de cliënt of zijn gezinsleden te beschermen en te ondersteunen. Dit is uitdrukkelijk in stap 5 bij de melding opgenomen om duidelijk te maken dat de betrokkenheid van de therapeut bij de cliënt na de melding niet ophoudt. Van hem wordt verwacht dat hij, naar de mate van zijn mogelijkheden, de cliënt blijft ondersteunen en beschermen. Uiteraard gebeurt dit in overleg met Veilig Thuis om zo tot een gemeenschappelijke aanpak te komen. Veilig Thuis houdt melders op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek en van de acties die in gang worden gezet.

 

Overige opmerkingen

Wettelijk meldrecht
Voor vermoedens van kindermishandeling is het leerstuk van het conflict van plichten nog eens bevestigd in artikel 53 lid 3 van de Wet op de jeugdzorg dat een uitdrukkelijk meldrecht bevat. Iedere therapeut met een beroeps- geheim of een andere zwijgplicht heeft op basis van dit wettelijk meldrecht het recht om vermoedens van kindermishandeling, zonodig zonder toestemming van het kind en/of de ouder, bij Veilig Thuis te melden. Daarnaast omvat het meldrecht het recht voor de therapeut om op verzoek van Veilig Thuis informatie over het kind en/of zijn ouders te verstrekken, eveneens zonodig zonder toestemming van het kind en/of de ouder. Voor vermoedens van huiselijk geweld waarbij alleen meerderjarigen zijn betrokken, zal de voorgenomen wet meldcode een vergelijkbaar wettelijk meldrecht gaan bevatten. Zolang deze wet en het daarin opgenomen meldrecht er nog niet zijn, biedt het conflict van plichten uitkomst in die gevallen waarin geen toestemming wordt verkregen – of kan worden gevraagd – en een melding toch noodzakelijk is om het geweld te stoppen en de cliënt tegen dit geweld te beschermen.